23 oktober 2018
Diensten aanbesteden op prijs leidt tot ongewenste maatschappelijke effecten
Door: Jon Jonoski
Buschauffeurs mogen pas na 4 uur een plaspauze. Schoonmakers bij overheidsorganisaties werken in erbarmelijke omstandigheden. Deze zaken kunnen voorkomen worden door bij het aanbesteden van diensten meer nadruk op kwaliteit te leggen. Of ligt het toch niet zo simpel? En zo ja, hoe kunnen aanbesteders dan sturen op kwaliteit? Tijdens de NEVI Ledendag gingen Siep Eilander, Kees Blokland, Willem Janssen en Arjan van Weele met elkaar in debat over dit onderwerp. Ondanks grote meningsverschillen waren ze het over één ding eens: “voorkom dat diensten en kennis worden ingekocht als commodities.”
Debatleider Arjan van Weele, hoogleraar Inkoopmanagement aan de TU Eindhoven, begint met het verhelderen van het probleem. “De aanbestedingswet staat toe dat contracten worden afgesloten beneden de kostprijs van de leverancier. Dat leidt tot ongewenste maatschappelijke effecten. Bij ongewijzigd beleid zal dat in toekomst alleen maar vaker voorkomen. De vraag is nu: hoe kunnen wij het tij keren? Wat kan de inkoopcommunity doen om hier aan bij te dragen?”
Aanbestedingswet
NEVI-voorzitter Siep Eilander is als voormalig CPO bij de Rijksoverheid als geen ander bekend met overheidsinkoop. Hij stelt dat de aanbestedingswet een van de beste dingen is die overheidsinkopers is overkomen. Het heeft er voor gezorgd dat ze “gestructureerd, eerlijk en transparant kunnen inkopen zonder aanziens des persoons. Toch zijn er ook nadelen. Ten eerste betekenen transactiekosten betekenen dat verliezende inschrijvers veel tijd en geld steken in het voorbereiden van aanbestedingen zonder er iets voor terug te krijgen. Ten tweede is het lastig, zeker als het om diensten gaat, om het onderwerp van aanbesteden precies te beschrijven. En al helemaal wanneer er bijkomende zaken moeten worden gespecifieerd zoals de plaspauze van buschauffeurs.”
Kiezer of burger?
Eilander identificeert daarnaast een bijkomende uitdaging. “Als belastingbetalende kiezer willen we goedkope bussen, als burger geven we om de goede arbeidsomstandigheden van buschauffeurs. Overheidsinkopers moeten met beide zaken rekening houden en dat is niet gemakkelijk. Toch zou het goed zijn als zij zich wat minder zouden laten leiden door hun innerlijke belastingbetaler.” Ook denkt hij dat de overheid wellicht niet ‘ieder wissewasje’ moet aanbesteden, maar geeft tegelijkertijd wel aan dat wat voor de overheid een wissewasje is voor een klein bedrijf een belangrijke bron van inkomsten kan zijn.
Aanbestedingsdrempel omhoog
Van Weele denkt ook dat er misschien minder snel aanbesteed moet worden. Sterker nog, hij gooit de knuppel in het hoenderhok en stelt dat de “aanbestedingsdrempel omhoog moet, en niet zo een klein beetje ook. Zeker voor diensten is het onzin om voor 2,5 ton een hele aanbesteding te moeten doen. Die drempel moet naar 1,5 miljoen euro.” Dit voorstel kan op weinig bijval rekenen. Willem Janssen, docent/onderzoeker aanbestedingsrecht aan de Universiteit Utrecht, vreest bijvoorbeeld een “terugkeer naar de jaren 80/90 toen belangenverstrengeling, willekeur en corruptie op de loer lag. Bovendien biedt de aanbestedingswet genoeg ruimte voor maatwerk.” Eilander voegt daar aan toe dat het verhogen van de drempel vooral kan leiden tot minder transactiekosten, maar dat het voor de rest weinig effect zal hebben.
Uitgeholde markten
Kees Blokland, voorzitter Code Verantwoordelijk Marktgedrag, geeft aan dat de problemen inderdaad groter zijn bij dienstverlening met een lagere toetredingsdrempel, omdat daar ook minder markdiscipline is en “de opdrachtgever zich minder verantwoordelijk voelt voor de mensen achter de knip. Wanneer de opdrachtgever meer verantwoordelijk heeft is gebleken dat het beter gaat. Toch moet ook de overheid meer verantwoordelijkheid nemen. Bepaalde markten zijn nu al 20 jaar uitgehold. In de bussenmarkt is het nu bijvoorbeeld heel goed zichtbaar dat sociale problemen aan de werkgever worden gelaten. Het Rijk moet gemeenten en provincies daarop aanspreken. Dat mag je niet zomaar laten gebeuren.”
Feedbackmechanismes
Van Weele merkt nog een ander probleem op bij de aanbesteding van overheidsdiensten. “Categoriemanagers sluiten contracten voor schoonmakers. Die schoonmaak wordt geleverd door leveranciers, decentraal. De ontvangende partij is dus een andere dan de partij die contracteert. Dat betekent dat degenen die contracteren en inhoud geven aan het opdrachtgeverschap niet geconfronteerd worden met de resultaten van hun handelen. Hierdoor wordt je als inkoper bij de overheid te weinig op kwaliteit afgerekend. Sterker nog, je wordt door de CPO beloond, omdat je hebt bespaard op het overheidsbudget en ‘value for money’ hebt geleverd. Je kunt nog zoveel gedragscodes hebben, zolang dit soort feedbackmechanismes niet goed geregeld zijn, blijft het dweilen met de kraan open.”
Twee vliegen in één klap
Wederom kan van Weele op weinig bijval rekenen. Eilander geeft aan dat lokale overheden soms te klein zijn en daardoor weleens over te weinig kennis beschikken, maar benadrukt dat de Rijksoverheid zeker op kwaliteit controleert. Volgens Janssen worden inkoopafdelingen bij de overheid “juist lamgelegd door 100.000 doelen die worden nagestreefd, waardoor ze niet aan essentiële voorwaarden kunnen voldoen. Zijn excessen juist niet het gevolg van het feit dat het aanbestedingsinstrument te vaak wordt gebruikt om twee vliegen in één klap te slaan. Is het wel effectief om dit soort maatschappelijke doelstellingen via aanbestedingen te verwezenlijken?”
Film
Ook volgens Blokland is een perfecte feedbackloop niet essentieel. “Er zijn genoeg inkopers die zich verregaand bemoeien met de uitvoering van een contract en tijdens de contractfase meekijken met wat er gebeurt. Het echte probleem is dat contracten bij dienstverlening nog steeds als een foto, als momentopname, worden ingekocht. Je koopt echter een film, namelijk een dienst die gedurende een aantal jaren moet worden geleverd, en waaraan waarde moet worden toegevoegd. Er wordt nu te veel op de kosten gejaag, en te weinig op de waarde. Veel inkopers zijn namelijk niet goed in staat om die waarde te definiëren. Het maakt dan weinig uit of je kwaliteit voor 40% of voor 60% meetelt. Als je het slecht definieert jaag je het toch weer naar beneden.”